22 juli 2007

“Afrika in het klein” is nog steeds de beschrijving van Kameroen die het mooist de verscheidenheid weergeeft van het land, zowel op geografisch en klimatologisch gebied als wat de vele bevolkingsgroepen en hun activiteiten betreft. Je hebt er allerlei: bergvolkeren die sterk van de landbouw en de handel leven, savannevolkeren met hun landbouw en veeteelt, woudvolkeren met landbouw en het uitbaten van de bosproducten, en volkeren aan de kust voor wie de visvangst voor het nodige levensonderhoud zorgt.
Een land met dezelfde oppervlakte als Frankrijk, dat het scharnier vormt tussen West- en Centraal-Afrika en met een bevolking van rond de 17 miljoen inwoners. Een land waar politieke hand- en spandiensten en corruptie op hoog en laag niveau hoogtij vieren. Er is een grote buitenlandse schuld. De verspreiding van HIV/AIDS gaat er in stijgende lijn. En de armoede is er nog steeds vooral een landelijk fenomeen. Dit zet vooral jongeren ertoe aan naar de stad te trekken, hopend op een beter leven.
Toch is het een land met heel wat mogelijkheden. Kameroen heeft een economische groei van om en bij de 5 procent, heeft grondstoffen en vruchtbare grond en beschikt dus over diverse economische mogelijkheden. Het heeft een bevolking die erg vreedzaam is en bereid is te werken aan een betere toekomst. In het land zijn er heel wat lokale verenigingen van mensen die zich willen vormen en die zich willen organiseren om maatschappelijk een rol te spelen. Er zijn veel organisaties die deze dynamiek of inspanningen aan de basis begeleiden en een bezoeker kan zich laten verrassen door de ontmoeting met moedige mensen die heel wat “ontwikkelings”weg afleggen.

DOELSTELLINGEN VAN BROEDERLIJK DELEN
Broederlijk Delen speelt in op deze vele lokale en eigen plannen van mensen, groepen en hun gemeenschappen en ondersteunt daartoe een 16-tal partnerorganisaties in het land. Daar horen zowel begeleidende organisaties als grotere zelforganisaties van boeren bij. Broederlijk Delen beoogt bij te dragen tot een duurzame landelijke ontwikkeling. Onze sleuteldoelstelling daarbij is boerenorganisaties te helpen zich beter te structureren én duurzaam te produceren (tuin- en landbouw, veeteelt, visteelt, niet-houtachtige bosproducten). Een betere commercialisering van de geteelde en eventueel verwerkte producten, is een ander belangrijk aspect.
Enkele belangrijke elementen om deze doelstellingen te bereiken zijn:
Het aanwenden van duurzame landbouwmethoden, zoals het aanplanten van geschikte boomsoorten voor behoud of verbetering van de bodemvruchtbaarheid en bestrijding van erosie. Het combineren van landbouw en vee- of visteelt. Het goed beheer van de natuurlijke hulpbronnen zoals water, door bijvoorbeeld dammetjes in droge gebieden, behoud van bos, door niet-houtachtige bosproducten uit te baten e.a.

De eigen positie van de boerenorganisaties in de samenleving versterken en samenwerking met andere organisaties om hun belangen te verdedigen. Zo kunnen ze dan worden betrokken bij het proces van decentralisering.

Toegang tot zelfbeheerde spaar- en kredietsystemen die toelaten de nodige productiemiddelen te verwerven en de commercialisering voor te financieren.

Specifieke aandacht voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, én voor de jongeren.

Specifieke aandacht voor de invloed van HIV/AIDS op de mogelijkheden van het platteland en omgekeerd, de kansen die bovenstaande elementen bieden in de strijd tegen HIV/AIDS.

Ondersteunen van lokale ontwikkelingsinitiatieven… van de lokale dynamiek… veel organisaties hebben er de mond van vol… het slaat aan bij de donors, maar meestal blijft het bij woorden en zijn het diezelfde organisaties die het ‘initiatief’ nemen. Ze ontwikkelen mechanismes om die ‘lokale initiatieven’ van de grond te krijgen, de ‘geviseerde’ groep warm te maken, te motiveren… om het aangereikte model als ‘eigen’ initiatief, als ‘eigen’ dynamiek uit te voeren.
Toegegeven… het is (lijkt) moeilijk. Waar moet je in hemelsnaam beginnen? En de donors staan ook niet te springen om je de nodige tijd te laten, of de middelen ter beschikking te stellen… om rustig met de mensen, de lokale bevolking te gaan samen zitten om over koetjes en kalfjes te praten… en terloops ook nog eens te peilen naar – wat voor hen ontwikkeling is. Maar waar een wil is, is een weg. Je hoeft maar op terrein te gaan en je ogen en je oren de kost te geven. De juiste vragen te stellen… te luisteren naar wat de mensen je te vertellen hebben.
Zo kwam ik in contact met een boerengroep in Dagagbé, Benty. Een dorpje aan de kust, op de grens tussen Guinee en Sierra Leone. Een boerengroep die nooit ‘steun’ kreeg van buiten af, maar wel her en der verzamelde kennis en ervaringen ten dienste stelt van de lokale gemeenschap. Ze onderhandelden met de lokale notabelen een terrein van ongeveer 16 hectaren. Moerasgronden die ze drooglegden en verdeelden in een aantal percelen. Op die percelen verbouwen ze hete pepers, aubergines, oliepalmen en rijst… alles in eigen beheer. Vorig jaar hadden ze een omzet van 160 miljoen guinese franc, ongeveer 1000 maal het maandloon van een onderwijzer in Guinee. In het dorp spelen ze de rol van ‘verzekeraar’… zo kunnen dorpsbewoners bij hen makkelijk een krediet opnemen of kunnen ze terecht voor hulp bij de bouw van een woning. Ze hielpen ook bij de bouw van de lagere school. En… het enige wat ze vragen… zijn ideeën, uitwisseling van ervaringen bij de aanleg van een kleine stuwdam, om het water dat hun gronden bevloeit een tijdje op te houden en zo langer te kunnen werken op hun land.
In Gemeta, Gomba… niet zo ver van Kindia… omgeven door andere dorpjes die reeds jaren bediend worden door allerhande ontwikkelingsorganisaties… in the middle of nowhere… stuitte ik op een groep actieve boeren en boerinnen. Een groep die – ondanks alles wat er rondom hen gebeurde en waar zij van verstoken bleven – niet bij de pakken bleef zitten en zelf initiatieven nam. Een heterogene groep, samengesteld uit Sousou en uit Peul… die het uitstekend met mekaar kunnen vinden. Mooi afgebakende percelen, beschermd door ‘levende’ hagen om het vee van de velden te houden. Aangelegde kweektuinen, waar plantjes worden opgekweekt om later uitgeplant te worden. ‘Zonder’ steun van buitenaf verbouwden ze tot drie keer meer ‘hete pepers’ dan een groep uit een naburig dorp. Die laatste gingen een krediet aan voor de aankoop van een waterpomp en het bemesten van hun velden. Die groep moet nog twee jaar ‘afbetalen’ aan die schuld. De groep uit Gemeta legde zorgvuldig het geld opzij en schafte zich onlangs een stel ossen aan en een ploeg… om hun velden beter en efficiënter te kunnen bewerken. Wat me vooral trof bij deze groep was hun woordenschat. Woordenschat die nog niet was aangetast door het ‘ontwikkelingsjargon’ van lokale of internationale ontwikkelingswerkers. Ze spraken van een netwerk van handelaars – afkomstig uit hun dorp – die hen hielpen bij het verkrijgen van zaaigoed en meststoffen… daar waar de omliggende dorpen het steevast hebben over ‘woekeraars’ die hen uitbuiten. Spreken beide groepen, dorpen over één en dezelfde werkelijkheid. De ene ziet de ‘handelaars’ als een ‘mogelijkheid’, de andere ziet ze als een obstakel dat uit de weg moet geruimd worden.
In Kagbelen, Dubreka deed de plaatselijke vrouwengroep er vier jaren over om de nodige fondsen bij mekaar te verdienen om een waterput te laten boren. Al die tijd verbouwden ze groenten. Een deel van de opbrengst werd verdeeld, een ander deel ‘gespaard’. Nu, is het dorp van hen afhankelijk voor drinkbaar water en je kan er van op aan dat ze hun ‘put’ goed onderhouden, ze weten immers wat het hen ‘gekost’ heeft. Momenteel zijn ze bezig met de aanleg van een centrale marktplaats. Beetje bij beetje krijgt die gestalte… wanneer ze weer wat geld bijeen gesprokkeld hebben voor een paar liter dieselolie… kan de bulldozer nog enkele vierkante meters nivelleren. De mannen kijken de kat uit de boom, maar zullen wel de eersten zijn om de markt - éénmaal klaar - in te palmen. De vrouwen verliezen er de moed niet bij en gaan gewoon door. Een reden om niet te werken kan je altijd vinden, maar zo geraak je nergens.
Drie voorbeelden die me er nog meer van overtuigden dat je heel voorzichtig moet omgaan met die ‘lokale’ dynamiek. Voor je het weet heb je die dynamiek verstoord en kweek je op termijn ‘bedelaars’, die telkens ze een donor zien… hun triestigste gezicht opzetten en een bedelende hand ophouden. De collega’s vroegen direct hoe we ze het beste kunnen ‘helpen’… en stonden verstelt van het antwoord. Doe niets wanneer je hen wil helpen! Ga samen met hen op weg en ontdek samen waar je mekaar kan aanvullen, maar wees voorzichtig, want voor je het weet verstoor je een evenwicht dat nooit meer hersteld kan worden.
Tot slot. Eén van de partners ging onlangs de ‘impact’ meten van vijf jaren interventie en kwam tot een markante vaststelling. In een dorp dat in het onderzoek werd opgenomen als ‘ijkpunt’ (waar géén interventies plaatsvonden) was de bevolking er beter aan toe dan in de dorpen waar intensief werd tussengekomen door de lokale ontwikkelingspartner). De mensen waren er minder slecht gevoed, beter gekleed en beter gehuisvest, enz. Het is hard dit te moeten vaststellen, maar laat het vooral een les zijn voor onze ‘goedbedoelde’ tussenkomst in de lokale ontwikkelingsdynamiek.

2 juli 2007

Verbeterde houtvuurtjes…


Mama en papa kwamen terug van bij een goede vriend, Yéro Barry, die een boerderij heeft. En toen legde papa uit aan Barry hoe je een ‘foyer amélioré’ maakt (houtbesparend kookvuur) Ik heb dat planneke eens bekeken en heb dat nagemaakt.
Het was keileuk om het te maken en om het hard te laten worden heb ik maniokmeel gemengd met zand en water. Het enige nadeel van dat spul is dat onze honden dat ook heel lekker vinden. Maar cement werd niet per kilo verkocht, dus was maniok het enige alternatief.
Twee dagen later is Yéro Barry weer op bezoek gekomen en hij was zo enthousiast dat hij het direct heeft nagemaakt op zijn boerderij.
Ik heb het al heel veel gebruikt, mama heeft er al boontjes mee gekookt, heet water mee gemaakt, en nog veel andere dingen. Aanstaande zondag gaan we er een echte ‘riz gras’ op klaarmaken, één van de super maaltijden van Guinee.

Toelichting
De voorbije vier jaren organiseerde SARA vormingen voor de boeren en boerinnen om verbeterde houtvuren te maken. Die verbeterde houtvuren moesten in de eerste plaats zorgen dat ze minder hout zouden verbruiken bij de bereiding van hun dagelijkse rijstschotel, maar zijn ook nuttig om brand te voorkomen… doordat het vuur geen vrij spel heeft. Tevens boden die verbeterde houtvuren bescherming voor de kleine ukjes die op het erf rond waggelen en al eens hun evenwicht verloren in de nabijheid van de klassieke, traditionele kookvuren… drie stenen in een driehoek met daarop de kookketel in ‘wankel’ evenwicht.
Alleen…
Alleen sloegen die vormingen niet echt aan bij de lokale bevolking. Enkele van de honderden deelnemers aan deze ‘opgedrongen’ vormingen pasten de techniek ook toe… daarbij geholpen door de lesgevers. Maar van ‘doorgeven’ aan andere leden uit hun lokale groepen, was net iets teveel van ze gevraagd. Ze kloegen ook steevast over ‘gebrek’ aan middelen… gebrek aan geld… Maar het enige wat ze echt ontbrak was motivatie.
Grâce toonde met haar initiatief dat het niets hoeft te kosten… alleen wat motivatie, gedrevenheid en creativiteit. Eén dag en klaar was haar verbeterde houtvuur. De nachtwakers waren enthousiast… “Dat ga ik thuis ook doen”… niets opgedrongen, alleen overtuigd door de kracht van het voorbeeld.

Burundi, Rwanda, Guinee… Kameroen

Vijftien jaar geleden begon ons Afrika-avontuur in Burundi.
Op 25 maart 1992 vertrokken we, voor een voorbereidende vorming in Kigali, naar Rwanda. Twee maanden later stonden we in de plensende regen in Bujumbura. Ons Afrika-avontuur begon onder een goed gesternte, want bezoekers die regen meebrengen, zijn altijd welkom. In Bujumbura werkten we met straatkinderen, zowel Mie als Jan. Mie met de kindmoedertjes van Kamenge en Buyenzi, Jan met de ‘straatjongens’ die hun hachje probeerden te redden rond de centrale post of één van de vele markten van de hoofdstad. We maakten de ‘eerste democratische’ presidents- en parlementsverkiezingen mee, maar waren ook getuige van een staatsgreep, die het begin inluidde van een 10 jaar durende burgeroorlog. Deze staatsgreep kondigde ook ons vertrek aan uit Burundi, half 1994.
In Rwanda woedde toen de ‘genocide’, waarbij een miljoen mensen het leven verloor en dubbel zoveel mensen ‘hebben en houden’ achterlieten, op de vlucht voor dit zinloze geweld.
Begin 1995, op 1 februari, vertrokken we naar Rwanda… om er mee te werken aan de wederopbouw van het land. Rond Kerstmis werden we het land uitgezet, door een stel hebberige ‘Engelstalige’ Rwandezen, die gretig beslag legden op de bezittingen van een 47-tal internationale organisaties… in naam van het Rwandese volk… maar wel voor ‘eigen’ gebruik. We lieten de schouders niet zakken en keerden in februari 1996 terug naar Kigali, om er te onderhandelen met de nieuwe machthebbers. Ze hadden niets tegen het programma dat we uitvoerden met de lokale partners. Maar waarom we dan aan de deur werden gezet, was niet duidelijk. Een prefectorale ambtenaar wilde zich er persoonlijk voor inzetten, dat we terug konden komen… om het programma te coördineren… en in oktober 1996 keerden we definitief terug naar Rwanda. Het programma – omgedoopt tot PANDA, kreeg terug gestalte… en werd een begrip voor de vele boeren en boerinnen waar we mee samenwerkten. In 2002 lieten we PANDA over aan de lokale partners. Twee partners gingen verder met de lokale zustercongregaties, twee andere gingen resoluut op eigen benen staan en profileerden zich als sterke, autonome boerenorganisaties. Jan ging werken bij Imbaraga, het boerensyndicaat. Niet zonder moeilijkheden, want om de één of andere reden werd ons visum geweigerd. We keerden begin 2003 terug naar België, vroegen een nieuw visum aan en vertrokken terug in de maand mei, maar eind 2003 begon ‘immigratie’ opnieuw moeilijk te doen. Blijkbaar hadden ze ontdekt dat we in ’95 al eens aan de deur waren gezet… en, niet onbelangrijk… dat we met onze ‘participatieve’ aanpak meer mensen bereikten en mondig maakten bij Imbaraga, dan bij PANDA. Begin 2004 stonden we dus terug in België.
Het lot was ons gunstig gezind, toen Jan in mei een contract aangeboden kreeg om in Guinee-Conakry aan het werk te gaan. We vestigden ons in Kindia… de uitvalsbasis van Jan’s werk. Misschien liep niet alles steeds van een leien dakje, maar Jan kon er zijn ding rond ‘Appreciative Inquiry’ en ‘Open Space’ kwijt. De vrouwen waar Jan beroepshalve mee aan de slag ging – hij werkte er voor een voornamelijk uit boerinnen opgetrokken boerenorganisatie – kwamen versterkt uit het gezamenlijke avontuur… nadat ze in 2005 resoluut het heft in eigen handen namen.
Het avontuur had nog verder kunnen gaan in Guinee, ware het niet dat Trias – de werkgever van Jan in Guinee – zich niet kon uitspreken over een contractverlenging… en we midden in een schooljaar van Grâce, dreigden te moeten verhuizen. Een wat bizarre opstelling van Trias, zo midden in de voorbereiding van een nieuw zesjaren programma… maar zeker niet de eerste.
Het zekere, voor het onzekere nemende… solliciteerde Jan terug bij Broederlijk Delen (
www.broederlijkdelen.be), die op zoek waren naar iemand voor Kameroen. Op 31 augustus vertrekken we, voor een volgend hoofdstuk van ons Afrika-avontuur, naar Mbalmayo… een stadje op een veertigtal kilometer ten zuiden van Yaoundé, de hoofdstad. Jan gaat er werken bij: “CRADIF, Centre Régional d’Appui et de Développement des Initiatives Féminines, is een lokale ondersteunende NGO. Sedert 2004 ondersteunt Broederlijk Delen een programma dat technieken van duurzame landbouw introduceert zoals compostering, agroforesterie (een combinatie van hagen en bomen met landbouwgewassen) en geïntegreerde landbouw promoot als alternatief voor de traditionele landbouwmethode die schadelijk is voor de bodem en het milieu in ’t algemeen.
De beleidsdialoog van Broederlijk Delen is erop gericht CRADIF aan te zetten om vooral op het terrein ambitieus te zijn, en dààr het werk waar te maken. CRADIF is een relatief kleine begeleidende NGO. Echte betrokkenheid op de doelgroep en dichte opvolging zijn vereisten voor goed werk. Vanaf 2006 krijgt CRADIF DGOS-medefinanciering.”

Voor Grâce en voor Mie verandert er ook wat…
In Rwanda ging Grâce naar de Internationale school ‘Antoine de Saint-Exupéry’ – genoemd naar de schrijver van ‘Le Petit Prince’. Die school volgde een systeem van afstandsonderwijs en begeleidde de kinderen met lokale ‘leerkrachten-begeleiders’. Dit afstandsonderwijs met de CNED (Centre Nationale de l’Education à Distance) zorgde er wel voor, telkens we weer eens onverwacht in België stonden, dat Grâce gewoon kon doorstuderen en Mie tijdelijk de begeleiding overnam. In Guinee waren we echter genoodzaakt om fulltime op dit afstandsonderwijs over te schakelen, bij gebrek aan ‘degelijke’ onderwijsinstellingen in Kindia. Mie nam haar taak als fulltime begeleider ter harte, wat niet steeds evident was, en begeleidde Grâce in haar studies… laatste jaren van de lagere school en het eerste jaar van het middelbaar. Dit laatste jaar werd ze bijgesprongen door Hendriekje, een 18-jarige Oostendse die Grâce begeleidde bij de meer creatieve vakken en bij Engels. Met succes, want Grâce kreeg van de CNED al te horen dat ze over mag naar het volgende jaar van de ‘collège’… le Cinquième. Maar Grâce heeft nood aan leeftijdsgenootjes… andere meisjes om haar interesses mee te delen, kattekwaad uit te halen, geheimen te delen. Daarom willen we ze in Kameroen – we zitten namelijk dichter bij de hoofdstad – inschrijven in een Franse school. Tegelijkertijd gaat Mie ook op zoek naar werk… en misschien kan ze wel aan de slag op dezelfde school.